In zijn -terecht- veel geprezen boek “Vuurstenen werktuigen, technologie op het scherp van de snede”, schrijft Jaap Beuker op pagina 195: “Aan de Enkelgrafcultuur kan tenminste één zeer karakteristieke pijlpunttype worden toegewezen. Het betreft exemplaren in de vorm van sparrenboompjes waarvan de schachtdoorn aanmerkelijk langer is dan de weerhaken. Echte weerhaken kunnen overigens ook ontbreken. De spitsen hebben oppervlakteretouche maar meestal bedekt deze niet het hele vlak maar beperkt het zich meer tot de randen.”
Met dit in zijn achterhoofd zit naast mij Gerrit Kooistra een zeer kleine pijlpunt uit de collectie van amateur-archeoloog De Graaf te determineren en te beschrijven. Mijn archeologisch maatje toont het 2 centimeter lange en amper 1 cm brede artefact. Ik rol zowat van mijn stoel, ze is fantastisch bewerkt, super dun (0,3 cm) en oogverblindend. Ik moet oppassen, mijn zware stem klinkt enthousiast door de galmende determinatieruimte in het Noordelijk Archeologisch Depot, de oren van mijn collega’s hebben het zwaar te verduren. Verstoord kijken ze op, maar bij het zien van het artefactje delen ze mijn enthousiasme. Enkelgrafcultuur, dat zien we direct. Maar de opmerking van Gerrit had ik niet verwacht: “Deze heb ik eerder gezien.” Hij pakte het boek van Beuker, bladerde er even in en bleef steken op pagina 196. En warempel. Daar stond ze afgebeeld! De kleur is weliswaar iets anders, maar de kenmerkende insluitsels komen onmisbaar overeen. Vol bewondering keken we naar Gerrit! Op de foto ziet u de gepubliceerde en de originele versie van de Enkelgrafcultuur pijlpunt.
We vroegen ons af waar de spits voor gediend kan hebben. Eigenlijk is dat maar gissen. Als ze al gebruikt is -gezien de geringe afmeting maar zeer de vraag- dan moet dat zijn voor de jacht op klein wild. Vogels bijvoorbeeld.
Wie zou dan de spits gemaakt hebben? Hier ontspon zich een aardige en merkwaardige discussie. De een vond het kinderarbeid, een ander verwierp deze opinie door te wijzen op het feit dat kinderen te weinig vaardigheden hebben op het gebied van steenbewerken. Mijn vinger is ongeveer 2½ centimeter breed, ik ben niet in staat om het artefact met mijn grote “klauwen” te bewerken. Volgens een collega moest het daarom vrouwenwerk zijn, ze hebben volgens hem fijnere vingers. Direct werd er over de ongelukkige heen gevallen. Hoe kon hij zo’n uitspraak doen, dacht hij dat vrouwen in de prehistorie dunne vingers hadden. Juist niet, gezien het ruwe werk wat ze moesten verrichten.
En de “Verteller van het Oude”, hij hield zich wijselijk stil. In een tijd waarin de conducteur de reizigers met het neutrale “mensen” aanspreekt, het geslacht niet meer vermeld hoeft te worden in het paspoort, jongentjesmensen te weinig spelen, en meisjesmensen beboet worden omdat ze wild plassen, past het niet om een uitspraak te doen over onze voordouders. Zij zouden ongetwijfeld gelachen hebben om bovenstaande voorbeelden.
De Verteller houdt het daarom liever op een gender neutrale spits.
Klik hier voor meer verhalen van de Verteller van het Oude en zijn vondsten